In vervolg op gisteren: morgen iets in verband met Genua, en vandaag, naar aanleiding van de geboortedag van Bohumil Hrabal (1914-1997), iets in verband met het lot. Als geen ander heeft Hrabal het surrealistische proces van de
écriture automatique op aanstekelijke wijze beschreven. In 'Waarom ik schrijf?' schrijft hij: 'En dat klopte ook, in die tijd was ik een bezeten jongeman die drachtig was van het schrijven en die zich op niets zozeer verheugde als op de zaterdag en zondag, wanneer ik met de trein van Praag naar Nymburk kwam, en vooral omdat er in die tijd rust heerste in het kantoor op de brouwerij en ik twee dagen op de Underwood kon schrijven, die eerste zin kon opschrijven die ik uit Praag had meegebracht en daarna achter de machine kon zitten en met geheven vingers kon wachten op het moment dat die eerste zin een volgende zou baren... En zo zat ik daar nu eens een uur of meer te wachten, maar dan weer schreef ik zo snel dat mijn machine stotterde en stokte, zo groot was de vloed van zinnen... en uit de stroom en stroomsnelheid van zinnen maakte ik op dat dit het ware was...En zo schreef ik om het plezier van het schrijven, om die euforie waarin ik broodnuchter tekenen van dronkenschap vertoonde...En zo beschreef ik volgens de wet van de afspiegeling dat gekke leventje dat ik leidde [...] en die [Céline, Babel en Tsjechov] hebben me geleerd niet alleen mezelf bij het schrijven te verbeelden, maar ook die hele wereld om me heen, zij leerden me om vanuit de anderen naar mezelf toe te stappen...en wat dat is: het lot.'
(in: Praagse ironie, vertaling: Kees Mercks)
Gisteren schreef ik met betrekking tot het lot in handen van de half-god, maar vanuit de anderen naar onszelf toestappen, dat is enkel voor de goden weggelegd, of om in Hrabals terminologie te blijven, de kampioenen.
Reacties
Een reactie posten